Een keerpunt in de streek

Toen Jules Lepla ons “zijn” 11 november 1918 vertelde, zagen we het zó voor onze ogen gebeuren. We dachten aan een toneelstuk.

Het volksspel NOOIT BRENGT EEN OORLOG VREDE werd voor ’t eerst opgevoerd in Kemmel op 11 november 1978. Daarna nog 18 keer voor in totaal 16.000 toeschouwers in Antwerpen, Brussel (3x), Gent, Hasselt, Kemmel, Oostende, Roeselare en Turnhout.

Mensen van alle leeftijden werden aangegrepen door de miserie, de angst en ook de kleine vreugden van mannen en vrouwen zoals zij. In deze mannen en vrouwen uit ’14-’18 herkenden zij zichzelf.

In het volksspel werd het verhaal van Jules Lepla volgende scène:

Plots kerkklokken, scheepssirenes, vuurpijlen, kreten, uitroepen. In het midden van de scène staan 5 bedden, daarin de vroeger geziene invaliden. We beleven het einde van de oorlog, ergens onder een tent, waar vijf gewonde soldaten reageren op de wapenstilstand.

Een: Wat is dat?
Twee: Kermis
Drie: Zot, ’t is gedaan!
Vier: Gedaan…
Twee: Wat?
Drie: Allez mannen, champagne, champagne!
Een : Is ‘t waar ? Is ‘t echt waar ? Mannen, wij leven nog! We mogen weer naar huis! Naar huis!
Drie: Ik voel geen pijn meer! (springt uit zijn bed – een verpleegster wil hem tegenhouden, maar slaagt er niet in).
Vijf: begint lichtjes te wenen en
Vier: te vloeken. Voel jij geen pijn meer? Ik wel. Nu begint onze miserie pas. Naar huis, zeg je? Ja, zonder benen. Geen soldaat meer, geen held, maar een sukkelaar voor de rest van mijn dagen. Zie je mij al zitten in een rolstoel? En hij dan (wijst naar vijf), moet hij misschien blij zijn dat het afgelopen is?
Een en drie verstillen wel even, maar kunnen toch hun uitgelaten vreugde niet volledig bedwingen.
Twee: Is ’t echt gedaan? Godverdomme, dat ik hier moet liggen in plaats van erbij te zijn. Ik had er nog rap enkele doodgeschoten!
Vier: Zwijg…
Twee: En dat ze ’t nu opgeven! We waren aan ’t winnen! Stommerikken! Lafaards!
Vier: Zwijg!
Twee: Tot in hun eigen nest moesten ze hen achtervolgen en ze daar allemaal afmaken! En dat ik daar niet bij kan zijn!
Vier: Zwijg, zeg ik! Heeft het niet lang genoeg geduurd…
Drie: Ik kan het nog altijd niet geloven dat het voorbij is.

foto1

Ook Marie Beck vertelde ons haar elfnovember op de markt in Rouen. Meteen stof voor een scène met een straatzanger. Veel bejaarden herinneren zich de grote en kleine “oorlogscommerce”. Wat Marie Beck met een groot vat Malaga beleefde, werd in een heel levendige “marktscène” opgeroepen. Onder luid gejoel, gekrijs, getier, wordt een groot vat Malaga de scène opgerold, kinderen klimmen er op, de soldaten laten de bazinne staan.

 

Iedereen rond het vat:

Koopman, wil verblijden
’t is in oorlogstijden 
dat onze handel bloeit.
Laat de vredesduif maar thuis
Lag het aan de pacifisten,
Was men armer dan een luis.

Een meisje schenkt wijn in, kant wordt verhandeld. Souvenirs (o.m. versierde obushulzen) worden verkocht. De meeste burgers beginnen al aardig wat geld te hebben. Een fotograaf installreert zijn apparaat. Kinderen lopen rond met koeken.

Vul nu maar uw zakken 
’t broodje is gebakken
voor de slechte tijd.
Wie het zakendoen verstaat,
hoeft de oorlog niet te vrezen
maar neemt nu zijn kans te baat

Een paar hoertjes lopen over met soldaten, een man met een fiets waarop een zak aardappelen, een zak bloem wordt binnengebracht, weer wordt veel geld uitgewisseld. Een paar soldaten, aan de hand van een meisje, gaan naar de fotograaf. De soldaten neuriën “Pack all your trouble…, maar zingen Smile, smile, smile bij elke foto.
Een vrouw komt met veel kabaal op de scène, haar man achter haar aan.

Vrouw: Een vat van 1000 liter Malaga, kunnen kopen, Jeanne, 1000 liter, dat is wel 20.000 druppeltjes, in dat vat zit goud en geluk, jongens wat een oorlog!
Man: Gusta, je wordt zot, 1000 liter Malaga, weet je wat dat is? Wat ga je daarmee doen als ’t vrede wordt!

Iedereen kijkt toe, de fotograaf neemt de laatste foto’s. Iedereen loopt weer naar het Malaga-vat

Let niet op de wonden
Nering is geen zonde
Als de veldslag woedt.
In het heetste van de strijd
Draaien wij op volle toeren.
Leve, leve de oorlogstijd




Een schijnbaar onbelangrijk berichtje in het oorlogsdagboek van Pastoor Achiel Van Wallegeghem.
19 October 1917, Dijnsdag – Vandage heeft hier te Reninghelst een trouw plaats tusschen een engelsch soldaat en een meisje van de parochie. Vele toeschouwers, burgers en soldaten. Deze laatste schenen veel leute te hebben met hunnen maat, die er gegeneerd uitzag en zich haaste naar de voiture. De soldaten hadden erop geschreven “We are married to day in Reninghelst”. En alzoo vertrok het koppel naar Poperinghe. Eenige dagen nadien scheepte het jong vrouwke in naar Engeland om te voldoen aan den engelschen legerwet die de soldatenvrouwen in Engeland wil”

Zo gewoon, zo alledaags en daarom waarschijnlijk zo aangrijpend. Een beetje fantasie, de juiste woorden, een lied, en heel de dramatische spanning van deze “bruiloftsscène” is er.
De bruiloftsstoet komt binnen. De hele groep zingt het ”Vivat”. Vier soldaten houden een tafelkleed als baldakijn boven het hoofd van bruid en bruidegom.

Vivat, vivat semper
semper in aeternum
Lang leve, lang leve
lang leve de bruid,
en we wensen haar een goed leven
in peis en in vree

Na het, in deze omstandigheden cynische Vivat, zingt de bruid haar lied.

Ik draag nu een kind, mijn eigen kind
dat me d’oorlog doet vergeten
maar als ’t in d’oorlog geboren wordt
of dat goed is, wie kan dat nu al weten.

Ze zeiden, ze zeiden: mijn lief was veel te jong
om in ’t huwelijk te treden;
maar om te moorden was hij wel oud genoeg
dat heeft niemand ooit bestreden.

Mijn kind, mijn kind, wie in oorlogstijden leeft
kan van ’t leven niet genieten,
en doe ik je dood, ben ik ’n moordenares
maar je vader moet bloed vergieten.

 

We kozen enkele scènes uit het volksspel die geïnspireerd zijn door getuigenissen uit het boek.

Jules Lepla
Scène
Bij nachte, de kolonel-dokter, een halve zot, smijt de deur open en zegt “Jongens, courage, morgen ten elven, er gaat geen schot meer geschoten worden”.
Dat was daar een scène in ’t hospitaal.
Er waren er daar die begonnen te zingen. Ik was een van de die, van blijdschap. Er waren er die begonnen vloeken en lelijk doen. Godver, ‘k zou willen aan ’t front zijn, ‘k zou er nog enige willen doodschieten.
Er waren daar sukkelaars, een die danig gepakt was van ’t gas en een been was afgeschoten. Hij was bezig met doodgaan.
Er waren daar sukkelaars die begonnen te wenen, met armen en benen af. Ja, de oorlog zal gedaan zijn en ik ben ongelukkig voor de rest van mijn dagen.
Dat was een triestige scène. Er is daar van heel de nacht geen oog meer geslapen.

 

Marie Beck

Je kunt gaan peinzen. 
De mensen liepen al samen op de markt. Volk dat er was. ’t Was een echte kermis. Je kunt gaan peinzen. Vier jaar miserie. Gedaan! Fransen en veel Belgische vluchtelingen. De café’s waren meer dan vol. Er is een schonen sou verdiend die dag. En zingen! N’t Was daar een die op een kist ging staan. Hij had zijn accordeon mee. “La Guerre est finie” zong hij. Schone wei. “La Guerre est finie – ie – ie”. ‘k Peisde, ’t ventje weet niet waarover hij zingt. Marie heeft de oorlog gezien. Miserie is ‘t. Er is niets schoon d’raan. “Nos héros…” Onze helden. Ja, der waren helden, mensen die deden wat ze moesten en courage hadden en koude en honger hadden. Maar geen helden lijk in zijn liedje. Niemand risqueert voor de glorie. “Nos héros…” Helden. Mensen, die lijk alle mensen benauwd waren door zulke schrikkelijke dingen. In geen tijd, elk zong mee. ’t Waren er vele dronken die dag. We hebben ook kerremis gehouden, onder mekaar. Belgische vluchtelingen, familie. Een keer wel gegeten. ’s Avonds kwam er een dépêche. ’t Was uit met de kermis. Hector Fever was geschoten, vijf minuten voor den elven, te rap uit zijn tranchee gekomen. Je kunt gaan peinzen, de broere van Daniël die getrouwd was met onze Germaine.

 

Marie Beck 

Malaga.

Van half '16, 't was bij ons Mess-room. De keuken en de bakkeuken hadden ze en de kamer op 't einde en twee kamers boven. De ordonnancen en drie - vier officieren met een rode band aan hun hoofd, grote mannen, van de état-major. De herberg mocht nog open zijn van ten elven tot ten enen en van te zessen tot ten achten. 't Was soms moeilijk om aan drank te geraken. 't Gebeurde al een keer dat onze Engelsen blauwden voor ons, dat ze de ware van Frankrijk smokkelden, Engelse stout of Engels bier. 't Was een vluchteling. van Wijtschate of van Mesen, die leverde bij ons, die commerce deed aan de grens al Loker geloof ik. Malaga. Iikeur. De laatste Malaga dat we gehad hebben was een stuk van 1.100 frank. Dat was veel geld. Die mens kwam en hij zegt Kijk, zegt hij tegen moeder, ik heb nog een groot stuk van elfhonderd frank. 't Is 't laatste. Er gaat geen meer inkomen. Als ge wilt, ik ga het gereedhouden, wilt ge 't niet, ik zal het trekken in vaten en alzo verkopen. Dat was een verschrikkelijk groot vat, van duizend liter. Wel, zegt moeder, breng het maar. Nu, hij levert het op een zondag. Ik kwam thuis van d'eerste mis dat hij daar was. Vader grolde. Moeder was in bed dat ze niet wegkon van een zeer been. Die vent wachtte tot ik thuis kwam. Vader zei, wat voor een risque, zulk een geld, en wat ga je daarmee doen, die oorlog gaat niet blijven duren ... 't Is moeder die het gecommandeerd heeft, zeg ik, Vader, gij grolt daar, maar 't is nog al ik die het uithaal en verkoop. Je hebt maar 't geld te plooien en effen te doen. Je hebt maar dat te doen en je grolt nòg !